Twee weken geleden kwam ze voor de vervolgafspraak. Als ze zit vraag ik haar hoe het gaat. “Niet goed” zegt ze. Ze spuit vervolgens haar verhaal; zaken die tegenvallen, waar ze opnieuw tegenaan loopt. Piekerend hoe ze het weer op moet lossen ook al weet ze dat het wel weer goed zal komen.
Ze is gefrustreerd, boos. Ik luister, laat haar hart luchten.
Ik vraag wat ze voelt; “boosheid, ik ben boos”. Ik zie ook dat ze boos is. Ze voelt de stevige pijn, zegt zelfs “ik kom nooit meer”.
Vraag haar opnieuw wat ze nog meer voelt. “Jaloezie”, zegt ze. “Ik kan soms zo jaloers zijn, ook al vindt ik dat onterecht”.
Jaloers op anderen in haar leven voor wie altijd werd gezorgd, op wat voor vlak dan ook. Zelf heeft ze altijd moeten ‘zorgen’, zaken steeds maar weer voor een ander op moeten lossen. Nooit het gevoel hebben dat er iemand voor haar was, voor haar zorgde.
Ik vraag door wat ze verder nog voelt; “verdriet, ik wordt daar zo verdrietig van”. Ik vraag haar naar dat gevoel te gaan. Het te ervaren, ervaren dat verdriet er mag zijn.
Ik stop met manipuleren. Er is beweging ontstaan, ruimte om andere emoties onderliggend aan de boosheid te voelen.
Ik prik nog een paar andere punten, dek haar toe met een fijn dekentje en laat haar tot rust komen. In die rust, komen er ook nog tranen, tranen van verdriet. Maar dat mag.
0 Reacties